Column #22 – Een gewonnen rechtszaak maakt leraren niet plotseling deskundiger
Dick van Hennik is onder andere voorzitter van de Vereniging BPS. Hij schrijft deze column op persoonlijke titel.
Publiciteit kreeg het voornemen van Fleur Terpstra wel, toen ze bekend maakte hoogbegaafdheid door het College voor de rechten van de Mens tot handicap te laten verklaren. We werden door deze berichtgeving weer eens geconfronteerd met het leed dat veel kinderen en hun ouders ervaren als zij niet kunnen rekenen op het passende onderwijs waarop zij recht hebben. Op de vraag van de journalist van de NPO op de televisie welk resultaat beoogd wordt met deze actie, was het antwoord van de initiatiefnemer dat ouders nu bij besturen via de rechter de juiste aanpak konden claimen.
Dat is wat deze actie voor belanghebbenden zou opleveren, zo stelde Terpstra. De vraag is of deze aanpak de belangen van deze kinderen echt dient. Juridische procedures passen slecht in het pedagogisch domein. Een (gewonnen) rechtszaak beïnvloedt de verhoudingen in een pedagogische driehoek meestal niet in positieve zin. Het probleem begint in veel gevallen bij het onvermogen van de begeleidende leraren en naarmate de verhoudingen zich verharden, wordt een verantwoorde begeleiding steeds lastiger.
Anderzijds is in het verleden wel gebleken dat ‘harde’ actie veelal – als de storm weer is gaan liggen – tot nadenken stemt bij de gevestigde orde. Denk maar aan de emancipatiebewegingen in de afgelopen eeuwen.
En hoewel we mogen vaststellen dat begaafdheid in de laatste decennia een erkende positie heeft verkregen, is het ook waar dat er op veel plaatsen helaas onvoldoende expertise is ontwikkeld. De subsidieregeling van het ministerie heeft de samenwerkingsverbanden meer financiële armslag gegeven, maar alleen die regio’s waar de krachten gebundeld zijn, ontwikkelen de meeste expertise. Het in veel samenwerkingsverbanden gehanteerde zogenaamde schoolmodel, zorgt helaas voor veel versnippering, waardoor voldoende inzet op hoogwaardige expertise aan de scholen vanwege geringe financiële middelen achterwege blijft.
Minister Slob heeft wel een punt als hij stelt dat het ministerie middelen voor de ontwikkeling van onderwijs aan hoogbegaafden beschikbaar stelt. Als de samenwerkingsverbanden en de scholen die middelen dan niet voor dat doel inzetten, dan is dat een gemiste kans. Zolang bestuurders zich nog op het standpunt stellen dat begaafde kinderen ‘er toch wel komen’, zullen we niet verder komen. Gelukkig begint ook in bestuurdersland het besef door te dringen dat passend onderwijs ook voor begaafde kinderen een noodzaak is. Aanpassing van de onderwijsprogramma’s en de leerlingvolgsystemen, moet aandacht krijgen. Immers, een goed opgeleide deskundige op het gebied van begaafdheid begint in een school niets, als de bestaande structuren geen ruimte bieden voor flexibiliteit.