Column #23 – Passend onderwijs voor (zeer) jonge leerlingen in het VO
“Heb je tips over hoe om te gaan met extreem jonge leerlingen?”, scheef een schoolleider. Het ging om kinderen van acht jaar die de stof van de basisschool hadden doorgewerkt en van wie de ouders zich afvroegen hoe doorstroming naar het voortgezet onderwijs vormgegeven kon worden.
Zelf kreeg ik onlangs een jongen van 9 in mijn spreekkamer van wie de ouders van de basisschool hadden geëist dat hij groep 7 nog een keer zou overdoen. Het kind had zich voordat ze voor hun afspraak binnenkwamen, nog even uitgeleefd op de glijbaan op het plein bij de praktijk. En nadat hij zich een half uur had verdiept in de zin van het leven, wilde hij weer gaan spelen. Zijn moeder en ik stelden vast dat dit briljante en speelse kind niet thuishoort in de sociale context van het voortgezet onderwijs. Maar de basisschool vragen om hem nog een paar jaar aan het leren te houden, is een forse opgave voor een school.
Nu ik me sinds bijna een jaar mag begeven in de wereld van de thuiszittende extreem begaafde creatieve leerlingen en mag meedenken over oplossingen die passend zijn voor deze kinderen, denk ik dat het tijd wordt voor de vereniging om ook in dezen een model te ontwikkelen. Wie de presentatie van Mika van het Eckhart heeft gezien, zal begrijpen dat kinderen als hij niet gebaat zijn bij een lesdag van 7 uur in een brugklas en ook niet tussen adolescenten van 16 in vwo4. Een regulier onderwijsaanbod zal eenvoudigweg niet passen.
Belemmeringen
Het belangrijkste criterium is dat de kinderen blijven leren. Leren in de betekenis van ontwikkelen. We weten maar al te goed dat voor deze leerlingen het nieuwe er in de brugklas al snel af is en dat teleurstelling en demotivatie het gevolg zijn. Alleen de sociaal sterksten handhaven zich.
Graag zou ik enkele mentale modellen aan de orde willen stellen om die te doorbreken.
– Een begaafde leerling die versnelt, volgt het programma van de hogere leerjaren.
– Een begaafde leerling moet compacten en verrijken.
– Elke leerling van een klas moet dezelfde proefwerken maken volgens het vastgelegde correctiemodel.
– We zoeken pas begeleiding als er problemen zijn (voor de school, wel te verstaan).
Ik wil het voorlopig hierbij laten, maar de lezer zal er nog vele vaste aannames aan kunnen toevoegen. Hoe dan ook, we hebben de neiging om elke leerling te willen laten passen in het mentale ‘confectiemodel’ van ons onderwijs. Wat nodig is, is een ‘maatpak’, maar dan wel een maatpak dat niet de uiterlijke kenmerken van het confectiepak heeft.
Passend
Laten we eerst kijken naar een passend budget. De jaarlijkse kosten voor een leerling in het primair onderwijs bedragen ca. €7.000,- en in het voortgezet onderwijs ca. €8.500,-. Tussen 4 en 18 jaar hebben leerlingen dus recht op €107.000,- (€56.000 + €51.000). Elk jaar dat zij eerder eindexamen doen, scheelt dat de samenleving dus een fors bedrag. Maar dat is nog niet alles. Door hen te beschouwen als rechthebbend op passend onderwijs, wordt het budget waarop ze recht kunnen doen gelden min of meer verdubbeld. Dat biedt vele mogelijkheden voor wekelijkse ondersteuning.
Door deze leerlingen vanaf het begin van hun schoolloopbaan extra gepast onderwijs te bieden, ‘kosten’ zij de samenleving niet meer geld dan andere leerlingen, staat hun jeugd in het teken van ontwikkelen en leren. Niet in het teken van aanpassen en slikken. Ik ga maar niet in op het verdere maatschappelijke nut waar zij aan kunnen bijdragen.
Samenwerkingsverbanden
Hier ligt m.i. een belangrijke taak voor de samenwerkingsverbanden. De middelen die daar binnenkomen kunnen aanvullend zijn op de budgetten die de scholen regulier ontvangen. In overleg met hen kan bezien worden op welke school de leerlingen geplaatst kunnen worden (primair of voortgezet onderwijs) en hoe het maatpak passend gemaakt kan worden. En het eindexamen? Dat komt wel als de leerlingen er aan toe zijn. Aangepaste, liefst gecomprimeerde pta’s naar het voorbeeld van de staatsexamens, zullen dan nuttige instrumenten zijn.
Ik laat het aan de creativiteit van de financiële experts en de begeleiders in de school over om hiervoor oplossingen te bedenken en daag de bestuurders uit om dit tot een normale gang van zaken te maken. Misschien is de keuze voor een samenwerkingsverband als instrument om de middelen over de deelnemende scholen te verdelen, uiteindelijk toch niet zo’n goed idee geweest.