Wetenschap en praktijk bij elkaar brengen. Een interview met Lianne Hoogeveen
Sinds een half jaar is Lianne Hoogeveen bijzonder hoogleraar ‘Identification, Support and Counselling of Talent’ aan de Radboud Universiteit. Al bijna dertig jaar werkt zij in het hb-veld. Hoe gaat zij haar hoogleraarschap invullen? En welke ontwikkelingen ziet zij in het onderwijs voor hoogbegaafden?
“Ik werk op verschillende manieren met en voor hoogbegaafden, als hoogleraar en docent, onder andere bij de master ‘Gifted Education’. Daarnaast ben ik als wetenschapper bezig hoe en welke aanpassingen we kunnen aanbrengen in het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen. Als GZ-psycholoog begeleid ik af en toe cliënten, vooral jongeren en jongvolwassenen. Mijn grootste activiteit is hoofdopleider van RITHA, een ECHA-gekwalificeerde, postacademische opleiding op het gebied van hoogbegaafheid.”
Aandacht voor hoogbegaafdheid
“Dat ik in dit veld terecht ben gekomen, was geen vooropgezet plan. Ik had een tijd in Zuid-Amerika gewoond; toen ik in 1991 terugkwam was ik op zoek naar een baan. Die kreeg ik van mijn vroegere docent Frans Mönks, hoogleraar ontwikkelingspsychologie en pionier van het begaafdheidsonderzoek in Europa. Ik had op dat moment ieder vooroordeel over hoogbegaafden dat je kon verzinnen. ‘Dit zijn kinderen die zo’n geluk hebben’. Dat heeft heel kort geduurd, bij de eerste cliënt zag ik meteen de werkelijkheid geheel anders was.
Het onderwijsveld is ook veranderd. In de jaren 90 konden scholen nog zeggen: we doen niets met hoogbegaafdheid. Nu mag dat niet meer. Niet alleen dat, het is gelukkig een steeds meer geaccepteerd onderdeel van het onderwijs geworden. Steeds meer scholen hebben aandacht voor deze leerlingen.”
Verborgen talent
“Mijn drive zit hem in het zien van de verborgen talenten van leerlingen. Ik ben ook steeds verder af gaan staan van het labelen van kinderen. Het thema is zinvol, het labelen niet. Ik hoop dat dat ooit gaat verdwijnen. Wat ik zou willen is een positieve, individuele benadering waarbij er gekeken wordt naar het talent binnen de mens. Als hoogleraar wil ik me daar ook op richten.
Wat ik nu zie is een tweedeling: je hebt aan de ene kant kinderen met mogelijkheden om hun talenten te ontwikkelen. Aan de andere kant heb je kinderen die gehinderd worden, bijvoorbeeld omdat ze dubbelbijzonder zijn of door een migratie-achtergrond. Dan is het zo belangrijk dat kinderen individueel worden gezien en geholpen. En: mensen in onderwijs helpen, vaak ontbreekt de kennis over hoogbegaafdheid. Dat heeft niet alleen consequenties voor hoe docenten of ondersteuners omgaan met hb-leerlingen, maar ook hoe een school een visie en aanpak ontwikkeld. Daar is de grootste winst te behalen. Het gaat om de identificatie van een bepaald profiel: wat zijn de talenten en wat zijn de behoeften.
Ik ben promotor van Mariëlle Wittelings, zij doet met name onderzoek naar twice exceptionals. Hoe leer- en ontwikkelingsproblemen hun talenten kunnen maskeren. En wat je daar aan kunt doen. Op dit moment wordt er veel over het onderwerp gepraat maar is er nog weinig onderzoek. De bevindingen van Mariëlle gaan mensen in het onderwijs helpen om die leerlingen te zien, en specifieke aanbod te creëren.”
Wetenschap en praktijk
“Een andere onderzoekslijn waar ik mee bezig ben is die van de impliciete theorieën. Daar gaat heel veel fout. We gebruiken labels als hb of autisme. En dan hebben we een kader in ons hoofd hoe we moeten handelen. Mijn streven is om mensen bewuster te maken van die impliciete theorieën. Bijvoorbeeld de misvatting: ‘kinderen met een migratie-achtergrond zijn niet hoogbegaafd’. Mensen denken dat vaak niet bewust, maar het weegt wel mee in hun beoordeling.
Daarom wil ik onderzoek en praktijk bij elkaar brengen. Hoe zorg je voor uitwisseling en een wisselwerking tussen wetenschappers en mensen op scholen? De docent zegt vaak: de onderzoeker begrijpt me niet. Wetenschapper vinden vaak dat hun kennis niet wordt benut. Daar moeten we echt iets aan doen. Soms hebben scholen gewoon gelijk, onderzoekers zitten te veel in een ivoren toren. Ze hebben te weinig zicht op wat er in de praktijk gebeurt. Scholen mogen zeker kritisch zijn. Wetenschappers moeten de praktijk meer betrekken. Gelukkig gebeurt dat ook steeds meer. #Point is daar een mooi voorbeeld van.
Aan de andere kant zie je dat scholen vaak dingen klakkeloos aannemen, terwijl onderzoek nooit af is. Er is altijd wel iets op af te dingen. Bij de RITHA-opleiding leren we mensen onderzoek kritisch te lezen. Is het een goed onderzoek? Hoe groot was de groep die is onderzocht? Zijn de uitkomsten valide? Ik begrijp de ondzekerheid bij docenten die denken: ik ben geen wetenschapper. Maar onderzoek is niet heilig.”
Versnellen
“Ik doe al heel lang onderzoek naar versnelling. Zeker vroeger waren scholen erg huiverig om te versnellen. Docenten keken vooral: wanneer gaat het mis? Als het niet goed ging met een leerling kwam dat altijd door de versnelling. Terwijl het ook kan komen omdat een leerling te weinig kon versnellen. Jolanda Schuur heeft 22 onderzoeken op dat vlak met elkaar vergeleken en een literatuurstudie geschreven. Daaruit blijkt dat versnelde kinderen het in het hoger onderwijs nog steeds goed doen. Dus als er iets mis gaat, kijk naar alle aspecten.
Ook interessant, wat kunnen we leren van talentontwikkeling in de sport? Als je goed kunt voetballen, ga je vaker trainen, krijg je betere begeleiding, betere adviezen. Alles staat in het teken om het talent te ontwikkelen. Maar als je slim bent dan wordt er vaak anders gekeken. Je krijgt dan extra werk, terwijl je juist zou willen inzetten op het talent van een kind. Hoe krijg je het verborgen talent zichtbaar en hoe ga je dat vervolgens ontwikkelen?”